Het volledige paardengebit bestaat uit:
– 12 snijtanden (3 in elk kwadrant)
– 4 hoektanden oftewel hengsten/ruinentanden (bij merries meestal afwezig)
– 2 wolfstandjes (niet bij elk paard aanwezig, soms geen of 1 aanwezig, zitten meestal in de bovenkaak vlak voor de eerste kies, sporadisch in de onderkaak aanwezig)
– 24 kiezen (de eerste 3 kiezen zijn de premolaren, deze wisselen, de achterste 3 kiezen wisselen niet).
De kiezen en tanden zijn opgebouwd uit dentine, email en cement.
Paardenkiezen groeien tot een jaar of 12 en ontwikkelen zich hun hele leven door. Paardenkiezen hebben een lange kroon en een korte wortel. De kroon zit voor een groot deel in het kaakbot (dit deel heet de reservekroon) en slechts een klein deel steekt boven het tandvlees uit (de klinische kroon). Bij het kauwen slijt de klinische kroon af. De slijtage wordt bij het jonge paard voor een deel gecompenseerd door groei van de kies maar de compensatie bestaat vooral uit het ‘uitbotten’. De kies komt omhoog uit de tandkas en wordt steeds korter.
De tanden en kiezen van het jonge paard wisselen volgens het volgende schema: